Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Doch de [34]Sabeers [35]deden een inval, en namen ze, en sloegen de jongeren met de [36]scherpte des zwaards; en ik ben maar alleen ontkomen, om het u aan te zeggen. 34. Hebreeuws, Scheba; dat is het heir der Sabeers. Dezen waren de nakomelingen van Scheba, den zoon van Joksan, den zoon van Abraham uit Ketura, Gen.25:1,2,3. Zij woonden in woest Arabie. Zie van hen Ezech.27:23. Deze Scheba is te onderscheiden van een anderen van dezen naam, welke was de zoon van Raema, de zoon van Cus, den zoon van Cham, den zoon van Noach, Gen.10:7, wiens nakomelingen het Morenland bewoonden. Zie de aantekening op Gen.10:7 en op vs.28. 35. Hebreeuws, Scheba viel. 36. Hebreeuws, mond. Alzo in het volgende.